de spekkoper zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'spɛkopər ] Afbreekpatroon: spek·ko·per Verbuigingen: spekkopers (meerv.) iemand die goede zaken doet of gedaan heeft Voorbeelden: 'Wij hebben ons huis heel goedkoop kunnen kopen. Onze makelaar noemde ons spekkopers.' , 'De schatkist lijkt spekkoper te zijn bij het verlenen van staatssteun aa... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/spekkoper
Spreekwoorden: (1914) Een heele (of behouden) spekkooper zijn d.w.z. geluk in zijn zaken gehad hebben, een heel heer zijn; er weer bovenop zijn; eig. iemand die spek kan koopen? vgl. vetkooper. Sedert de 18<sup>de<-sup> eeuw is de uitdr. bekend. Vgl. Harreb. I, 435: Het is een heele spekkooper; Boefje, 106: Z'... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778