1.smeken Voorbeeld: ‘Zij (= de kinderen) tinsten nog wat en knezen om te mogen opblijven’ 2.plagen, treiteren Voorbeeld: ‘Die avondstonden zijn altijd eender en altijd anders: het gebeurt dat zij er alleen zitten - Lieveke met Robbetie in 't gras te wentelen en te plagen en te tinsen’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0022.php