toeren werkw. Uitspraak: [ ˈturə(n) ] Afbreekpatroon: toe·ren Vervoegingen: toerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getoerd (volt.deelw.) rondreizen voor je plezier Voorbeeld: 'Op zondagmiddag zijn we een eindje met de nieuwe auto gaan toeren.' Synoniemen: excursies reizen rondrijden Spreekwoorden en zegswijzen • over zijn 
1) Boemelen 2) Draaien 3) Reizen 4) Rondreizen 5) Rondrijden 6) Rondtrekken 7) Rondvliegen 8) Rijden 9) Zwabberen 1) Een pleziertochtje maken 2) Een rit maken 3) Een ritje maken 4) Een rondrit maken 5) Een tochtje maken 6) Een tournee maken 7) Excursies 8) Met een rijtuig rijden 9) Reizen 10) Reizen per auto 11) Reizen voor zijn genoegen 12) Rijden 13) Rondreizen 14) Rondrijden 15) Tochten maken 16) Trekken 17) Voor genoegen rijden 
Rondreizen van plaats naar plaats zonder bepaalde bestemming voor ogen.
Is de verzamelnaam voor het uitrollen en vouwen van deeg, met name bladerdeeg
Het in laagjes verdelen van boter door het deeg door uitrollen en weer opvouwen. Bijv. Bladerdeeg (voor saucijzebroodjes e.d.) wordt zo gemaakt.
[Bargoens, boeventaal] rondgaan, bijv. met den voddenzak.
Uitrollen en vouwen van bladerdeeg.