toetsen werkw. Uitspraak: [ ˈtutsə(n) ] Afbreekpatroon: toet·sen Vervoegingen: toetste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getoetst (volt.deelw.) testen Voorbeeld: 'iemand toetsen op zijn kennis' Synoniemen: : keuren, testen Synoniemen: appreciëren examineren keuren klavier overhoren proberen testen uitproberen uittesten 5 definitie...
1) Appreciëren 2) Beproeven 3) Controleren 4) Examineren 5) IJken 6) Keuren 7) Klavier 8) Nachecken 9) Onderzoeken 10) Op de proef stellen 11) Overhoren 12) Polsen 13) Proberen 14) Proeven 15) Testen 16) Uitproberen 17) Uittesten 18) Waarderen 1) Beproeven 2) Controleren 3) Examineren 4) Keuren 5) Nachecken 6) Onderzoeken 7) Overhoren 8) Polsen 9) Proberen 10) Proeven 11) Testen 12) Uitproberen 13) Uittesten 14) Vergelijken 15) Waarderen 
onderzoeken (toon de herkomst via de etymologiebank)
Syn.: testen Def.: het controleren of de momentane toestand van de constructie nog voldoet aan de vigerende functionele en wettelijke eisen. Toetsing van kunstwerken en objecten dient te passen in de beoordelingsmethodiek zoals geformuleerd in de Leidraad Toetsing.
raken, ontmoeten - Voorbeeld: ‘Maar in die kakelbonte bende was er éne die hem bijzonder aantrok, en deze scheen het op te merken telkens hij hare blik toetste’
Uit `De lagere vaktalen: Taal der bouwbedrijven` 1914 steenen toetsen: nazien met een stok of een muur nog in goeden staat verkeert.
Controleren op juistheid, geldigheid of geschiktheid.