torpederen werkw. Uitspraak: [ tɔrpəˈderə(n) ] Afbreekpatroon: tor·pe·de·ren Vervoegingen: torpedeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getorpedeerd (volt.deelw.) 1) met een torpedo aanvallen en laten zinken defensie Voorbeeld: 'een onderzeeër torpederen' 2) laten mislukken Voorbeeld: 'een v...
1) Beschieten 2) Doen mislukken 3) In de grond boren 4) Lanceren 5) Laten mislukken 6) Onderuithalen 7) Tot zinken brengen 8) Treffen 9) Verijdelen 10) Vernietigen 1) Vernietigen 2) Wegstemmen