uitbuiten werkw. Uitspraak: [ 'œydbœytə(n) ] Afbreekpatroon: uit·bui·ten Vervoegingen: buitte uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgebuit (volt.deelw.) 1) zo veel mogelijk voordeel uit iemand halen ten koste van die persoon Voorbeelden: 'mensenhandel en uitbuiting van vrouwen' , 'werkgevers die illegale buitenlanders ...
1) Benutten 2) Beroven 3) Exploiteren 4) Melken 5) Ontdoen 6) Profiteren 7) Uitkleden 8) Uitknijpen 9) Uitmelken 10) Uitpersen 11) Uitzuigen 1) Benutten 2) Beroven 3) Exploiteren 4) Ontdoen 5) Profiteren 6) Profiteren van 7) Uitbaten 8) Uitkleden 9) Uitknijpen 10) Uitmelken 11) Uitpersen 12) Uitzuigen 
zoveel mogelijk voordeel halen uit (toon de herkomst via de etymologiebank)
misbruik van iemand maken vb: hij heeft zijn werknemers uitgebuit
volledig benutten