uithuwelijken werkw. Uitspraak: [ 'œythywələkə(n) ] Afbreekpatroon: uit·hu·we·lij·ken Vervoegingen: huwelijkte uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgehuwelijkt (volt.deelw.) (iemand) dwingen te trouwen met iemand die hij of zij niet zelf heeft uitgekozen Voorbeeld: 'Zij is op haar twaalfde jaar door haar ouders uitgehuweli... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uithuwelijken