uitsplitsen werkw. Uitspraak: [ 'œytsplɪtsə(n) ] Afbreekpatroon: uit·split·sen Vervoegingen: splitste uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgesplitst (volt.deelw.) in onderdelen verdelen Voorbeelden: 'je mail uitsplitsen over verschillende accounts' , 'kosten uitsplitsen in rubrieken' Synoniemen: loskoppelen ontbinden scheiden... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitsplitsen