vechten werkw. Uitspraak: [ ˈvɛxtə(n) ] Afbreekpatroon: vech·ten Vervoegingen: vocht (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gevochten (volt.deelw.) strijden met lichamelijk geweld Voorbeelden: 'Toen ze er met woorden niet uitkwamen, begonnen ze te vechten.' , 'een robbertje/potje/partijtje vechten' vechten voor een betere samenleving ... Gevonden op https://woorden.org/woord/vechten
elkaar aanpakken met vuisten, wapens, of andere middelen vb: de soldaten vechten tegen de vijand man tegen man vechten [personen tegen elkaar] waar er twee vechten hebben twee schuld [je hebt allebei schuld als het op vechten uitdraait] Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/