1.wapperen, rondslingeren Voorbeeld: ‘Die vilten sliffers torden zo zacht rond en de zoom van de rokken vendelde daar zo lijzig over dat geen stofje en verdreelde van de witte zandstreepjes die rond de stoofpikkels, in kronkellijntjes opengebezemd lagen’ 2.rondhangen, rondlopen (VD I) Voorbeeld: ‘Zij hield niet alleen aan met Labou... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0024.php