zich vergissen reflexief werkw. Uitspraak: [ vərˈxɪsə(n) ] Afbreekpatroon: ver·gis·sen Vervoegingen: vergiste zich (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft zich vergist (volt.deelw.) per ongeluk iets fout doen Voorbeeld: 'Ik heb me vergist in de datum: het was acht september en niet de negende.' zich in iemand vergissen (denken dat ie...
1) Het mis hebben 2) Feilen 3) Verzien 4) Verspreken 5) Verkijken 6) Falen 7) Verdolen 8) Verabuseren 9) Misrekenen 10) Abuseren 11) Zich misrekenen 12) Fout begaan 13) Zijn kans verzuimen 
zich (toon de herkomst via de etymologiebank)
per ongeluk verkeerd doen of zeggen vb: ik vergis me: het is niet dinsdag, maar woensdag
• [refl] zich ~: tot een foutieve conclusie komen, meestal te goeder trouw. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
tot een foutieve conclusie komen