verluiden werkw. Uitspraak: [ vər'lœydə(n) ] Afbreekpatroon: ver·lui·den Vervoegingen: verluidde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft verluid (volt.deelw.) horen verluiden (vagelijk vernemen) 'Ik heb horen verluiden dat je gaat trouwen, klopt dat?' naar verluidt (volgens horen zeggen) 'Naar verluidt wordt hij de nieuwe directeur.' ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/verluiden