verspillen, bederven, verknoeien - Voorbeeld: ‘Moeder dong af op de prijzen; knoterde binnensmonds “dat 't zottigheid was al dat schoon geld te vermoossen”, maar kocht, altijd kopen’ - Voorbeeld: ‘Hele straten lagen in 't koornstuk platgestampt: 't was een jammerlijke schade, zijn goed was moedwillig vermoost. Hoe jammer!... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0024.php