Spreekwoorden: (1914) Verschutten, d.w.z. arresteeren (in boeventaal; zie Zandstr. 32; 44; 54; 96); daarnaast verschut komen, gearresteerd worden (Köster Henke, 72); voor 't schut zijn of staan, er bij zijn (Zandstr. 46; 86); in verschut gaan, gearresteerd worden (Jord. II, 443); Teirl. Barg. 72: verschut, gevangen, ... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778