verzachten (VD B 2) - Voorbeeld: ‘Laat de wind nu maar verleggen en verzoeten, de lente is er!’ - Voorbeeld: ‘Dat zal nooit gaan met moeder! menheer pastoor, zei de vrouw beslist (...). - Dat kan en moet gaan, verzoette de pastoor’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0024.php