Spreekwoorden: (1914) De rookende vlaswiek uitblusschen, d.w.z. den goeden aanleg, een goeden aard, een goed beginsel vernietigen. Een vlaswiek is de lemmet, de vlaspit eener lamp. Het gezegde is ontleend aan Matth. XII, 20: Het gekroockte riet en sal hy niet verbreken ende het roockende lemmet en sal hy niet uytblusschen... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778