I het vuil zelfst.naamw. Uitspraak: [ vœyl ] spul dat geen nuttige functie heeft en dat je niet in je buurt wilt hebben Voorbeelden: 'Zijn handen zitten onder het vuil.' , 'huisvuil' , 'grofvuil' Synoniemen: : vuiligheid, vuilnis, afval, iemand behandelen als een stuk vuil (iemand slecht, zonder respect behandelen) II vuil bijv.naamw. Uits...
1) Abject 2) Afval 3) Beduimeld 4) Bij een lasteraar komt het zijn spuit uit 5) Boel 6) Bruto 7) Derrie 8) Drab 9) Drek 10) Gemeen 11) Geniepig 12) Goor 13) Gortig 14) Groezelig 15) Infaam 16) Kliederig 17) Knoeierig 18) Kwaad 19) Laaghartig 20) Modder 21) Modderig 22) Morsig 23) Morsigheid 24) Mottig 1) Abject 2) Bedorven 3) Beduimeld 4) Besmeurd 5) Bezoedeld 6) Derrie 7) Drab 8) Drek 9) Drekkig 10) Gemeen 11) Goor 12) Gorig 13) Gortig 14) Groezelig 15) Infaam 16) Kliederig 17) Knoeierig 18) Kwaad 19) Laag 20) Laaghartig 21) Modder 22) Modderig 23) Morsig 24) Morsigheid 25) Mottig 26) Nijdig 27) Obsceen 
vies, ondeugdelijk ; dat wat smerig is (toon de herkomst via de etymologiebank)
met stof of modder of iets anders besmeurd vb: je nieuwe broek is helemaal vuil
onrein: een schone ondergrond is de basis van goed schilderwerk. Reinig de ondergrond met een rinser, verfreiniger of ammoniak.
vies; viezigheid
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (De kust is -) gevaarlijk door blinde klippen en zandbanken. Scheepsterm. Vgl. De lucht is vuil.
vies