I het wantrouwen zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'wɑntrɑuwə(n) ] Afbreekpatroon: wan·trou·wen gevoel dat je iets of iemand niet vertrouwt Voorbeeld: 'een groot wantrouwen tegen de politiek' Antoniem: vertrouwen Synoniemen: : achterdocht, argwaan II wantrouwen werkw. Uitspraak: [ 'wɑntrɑuwə(n) ] Afbreekpatroon: wan·trou·wen Vervoegingen...
1) Achterdocht 2) Afwezigheid van vertrouwen 3) Argwaan 4) Argwaan koesteren 5) Diffidentie 6) Gevoel dat er iets klopt 7) Mistrouwen 8) Ongeloof 9) Ongelovigheid 10) Twijfel 11) Verdenken 12) Wangeloof 1) Achterdocht 2) Argwaan 3) Bedachtzaamheid 4) Behoedzaamheid 5) Bezonkenheid 6) Bezonnenheid 7) Defiance 8) Defiëren 9) Diffidentie 10) Mistrouwen 11) Omzichtigheid 12) Ongeloof 13) Ongelovig 14) Ongewisheid 15) Scepsis 16) Twijfel 17) Verdenken 18) Verdenking 
gebrekkig, verkeerd (toon de herkomst via de etymologiebank)
niet geloven dat iemand goede bedoelingen heeft vb: ik wantrouw het als hij zo aardig doet Tegenstelling: vertrouwen [2]
[I] geen vertrouwen hebben in [II] het mistrouwen, de achterdocht
mistrouwen, achterdocht