weerstaan werkw. Uitspraak: [ wer'stan ] Afbreekpatroon: weer·staan Vervoegingen: weerstond (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ~ (volt.deelw.) met succes weerstand (1) bieden aan Voorbeelden: 'De stad weerstond de aanval.' , 'Ik kon de verleiding niet weerstaan om haar even aan te raken.' Synoniem: trotseren Synoniemen: stand houden 3...
1) Afslaan 2) Resisteren 3) Stand houden 4) Standhouden 5) Tegengaan 6) Tegenhouden 7) Trotsen 8) Trotseren 9) Verweren 10) Zich kanten tegen 11) Zich verzetten 12) Zich verzetten tegen 1) Resisteren 2) Standhouden 3) Trotseren 4) Verzetten 
je met succes ergens tegen verzetten vb: zij weerstond de verleiding om een gebakje te nemen Tegenstelling: toegeven
•stand houden, weerstand bieden aan.