wentelen werkw. Uitspraak: [ 'wɛntələ(n) ] Afbreekpatroon: wen·te·len Vervoegingen: wentelde (verl.tijd enkelv.) 1) laten draaien Vervoegingen: heeft gewenteld (volt.deelw.) Voorbeelden: 'Wentel de gehaktballen door de bloem.' , 'Het varken wentelde zich in de modder.' je wentelen in iets (erg genieten van iets of je volledig l...
1) Cirkelen 2) Draaien 3) Evolueren 4) Kantelen 5) Keren 6) Malen 7) Omdraaien 8) Omkeren 9) Omwentelen 10) Rollen 11) Rond bewegen 12) Rondbewegen 13) Ronddraaien 14) Roteren 15) Spin 16) Volveren 17) Wenden 18) Woelen 19) Zwenken 1) Draaien 2) Evolueren 3) Kantelen 4) Keren 5) Malen 6) Omdraaien 7) Omkeren 8) Rollen 9) Ronddraaien 10) Roteren 11) Volveren 12) Wenden 13) Zwenken 
zich wenden (toon de herkomst via de etymologiebank)
het in tegenovergestelde richting brengen vb: hij wentelde de steen zodat we de onderkant konden zien Synoniemen: keren omdraaien omkeren
•"(onovergankelijk)" om een as of steunpunt draaien. •"(onovergankelijk)" [wiskunde] een cirkel beschrijven in een vlak loodrecht op een lijn. •"(overgankelijk)" [formeel] draaien, in de rondte laten bewegen.
zich wenden
zich wenden