zemelen zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'zemələ(n) ] Afbreekpatroon: ze·me·len vliesjes om een graankorrel Voorbeelden: 'Zemelen zijn rijk aan voedingsvezels en bevorderen daardoor de stoelgang.' , 'Hoe meer zemelen je uit het meel zeeft, hoe lichter het brood dat je ermee bakt.' Zie ook: zemel Synoniemen: drenzen zeuren 
1) Drenzen 2) Vezen 3) Temen 4) Mieren 5) Graanproduct 6) Gemalen korrelhulzen van graan 7) Sodemieteren 8) Deel van het graan 9) Hulzen van graankorrels 10) Zeuren 11) Zemelknopen 12) Neuzelen 13) Graanhulzen 14) Kloothannesen 15) Graankorrelhulzen 16) Ohaën 17) Zaniken 18) Vliesjes van graankorrels 
zeuren (toon de herkomst via de etymologiebank)
'Zemelen' zijn een deel van de graanvruchten. Bij bruinbrood worden de zemelen – afhankelijk van de zwaarte van bruinbrood – zoals bij knäckebröd, gedeeltelijk uit het meel verwijderd.
•de met de zaadhuiden vergroeide vruchtwanden en kiemen, die vrij komen bij het tot meel malen van de graankorrel. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
zeuren
zeuren
Hulzen van de graankorrels