de ziekte zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ ˈziktə ] Afbreekpatroon: ziek·te Verbuigingen: ziekten, ziektes (meerv.) wat veroorzaakt dat je ziek bent Voorbeelden: 'infectieziekte' , 'een besmettelijke ziekte' , 'lijden aan een ernstige ziekte' , 'De winkel is wegens ziekte gesloten.' als de ziekte (in hevige mate) 'De ambtenaren daar zijn ...
1) Aamt 2) Aandoening 3) Abces 4) Acromegalie 5) Aids 6) Anemie 7) Angina 8) Arteriosclerose 9) Artritis 10) Astma 11) Avitaminose 12) Belroos 13) Beriberi 14) Bof 15) Cara 16) Carcinoom 17) Carnicoom 18) Chiragra 19) Cholera 20) Coeliatrie 21) Dementie 22) Diabetes 23) Diarree 24) Difterie 25) Difteritis 1) Aandoening 2) Afbreuk aan gezondheid 3) Afwijking 4) Cara 5) Euvel 6) Gebrek 7) Gezondheidsstoornis 8) Krankheid 9) Kwaal 10) Lichamelijke kwaal 11) Mal 12) Malum 13) Medisch probleem 14) Medische klacht 15) Medische aandoening 16) Morbus 17) Ongemak 18) Ongesteldheid 19) Onvolkomenheid 20) Onwel zijn 
Verstoring van de gezondheid 
het ziek-zijn (toon de herkomst via de etymologiebank)
het lichamelijk niet in orde zijn vb: de dokters weten niet wat de oorzaak is van zijn ziekte Tegenstelling: gezondheid
• [medisch] : een gezondheidsprobleem.
het ziek-zijn
elk proces in het lichaam, dat een schadelijke invloed heeft op de werking van weefsels in het lichaam, waardoor het functionele evenwicht van lichaam en geest wordt verstoord en een reactie tot herstel van dit evenwicht als gevolg heeft
Een toestand van slechte gezondheid, het hebben van een ziekte, aandoening of ander slecht functioneren van de geest of het lichaam.
Storing in functie van lichaam en-of geest, vaak veroorzaakt door ziektekiemen (z.o. gezondheid)..
Het onwel zijn van iemand door bijvoorbeeld ziektekiemen en de reactie van het lichaam daarop
Toestand waarbij de levensprocessen niet regelmatig en ongestoord verlopen.