het zootje zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈzocə ] Verbuigingen: zootjes (meerv.) allerlei dingen zonder orde bij elkaar Synoniemen: : rotzooi, rommel Zie ook: zooi Synoniemen: bende chaos heksenketel keet knoeibo puinhoop puinzooi regelloosheid romm rommel rommel zooi rotzooi troep wanorde wanordelijkheid warbo warboel warhoop warwink zooi 4 ...
1) Augiasstal 2) Bende 3) Boeltje 4) Bubs 5) Bups 6) Chaos 7) Horde 8) Janboel 9) Keet 10) Kliek 11) Knoeiboel 12) Mep 13) Mikmak 14) Pan 15) Puinhoop 16) Puinzooi 17) Ratjetoe 18) Regelloosheid 19) Reut 20) Rommel 21) Rommeltje 22) Rot 23) Rotzooi 24) Soep 25) Troep 26) Vrachtje 27) Wanorde 28) Wanordelijkheid 1) Bende 2) Boel 3) Bups 4) Chaos 5) Gespuis 6) Hoeveelheid vis 7) Hus 8) Inhoudsmaat 9) Janboel 10) Keet 11) Knoeiboel 12) Mikmak 13) Nederlands gerecht 14) Ongeordendheid 15) Puinhoop 16) Puinzooi 17) Rataplan 18) Ratjetoe 19) Regelloosheid 20) Rommel 21) Rommel zooi 22) Rommeltje 23) Rotzooi 24) Smeerboel 
grote, ongeregelde hoeveelheid (toon de herkomst via de etymologiebank)
(zooitje, komt van rotzooi) (Amsterdams) bende 
hoeveelheid gevangen vis
Def.: verkoopeenheid voor spiering Toelichting: 60 Ã 70 stuks
1> eenheid waarin bepaalde vissoorten verhandelt worden. Voor ansjovis en spiering was dat 60-70 stuks. Ook geschreven als zoodje. 2> onbepaalde hoeveelheid gevangen vis.
(1) Volendammer visgerecht. (2) Verkoopeenheid voor spiering (»0 à 70 stuks). (3) Drie kantjes haring die de bemanning als extraatje krijgt.