afbuigen werkw. Uitspraak: [ ˈɑvbœyxə(n) ] Afbreekpatroon: af·bui·gen Vervoegingen: boog af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is afgebogen (volt.deelw.) een andere richting geven of nemen Voorbeelden: 'een lichtstraal afbuigen' , 'rechtdoorgaand en afbuigend verkeer' 3 definities...
1) Afslaan 2) Draaien 3) Deviëren 
(afbinden, uitbuigen) Het horizontaal binden- buigen van twijgen of gesteltakken. Het tegengestelde is omhoogbinden of opbinden. door het uitbuigen zal de vruchtenproductie bij de meeste fruitboomsoorten verbeteren. Meer info: zie Fruit ABC 
• [ov] van richting veranderen. (+audio)