aftaaien werkw. Verbuigingen: taaide af Verbuigingen: afgetaaid 1) weggaan bij een werkzaamheid, dienst e.d. 2) dienst of werkzaamheid opgeven 
1) Ophouden 2) Weggaan 3) Weggaan (volkstaal) 4) Afnokken 5) Nokken 6) Ophouden en weggaan 7) Pleite gaan 
min of meer plotseling ophouden met een activiteit en weggaan; (plotseling) stoppen met iets; (plotseling) vertrekken; afnokken Oorspronkelijk afkomstig uit de zeemanstaal en verbasterd uit Engels to tigh up '(een schip) opbinden en daarna weggaan'. (in pregnant gebruik) uit deze wereld weggaan; doodgaan; overlijden; sterven
weggaan
Amsterdams woord voor stoppen
(Amsterdams) weggaan, naar huis gaan
ermee ophouden, weggaan (toon de herkomst via de etymologiebank)