beslissen werkw. Uitspraak: [ bəˈslɪsə(n) ] Afbreekpatroon: be·slis·sen Vervoegingen: besliste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft beslist (volt.deelw.) bepalen wat je moet doen Voorbeelden: 'beslissen over het lot van anderen' , 'De scheidsrechter beslist.' , 'De meerderheid beslist.' , 'Ze kunnen maar niet beslissen.' Synonieme...
1) Oordelen 2) Uitmaken 3) Uitspraak doen 4) Uitspraak doen over 5) Vaststellen 6) Een uitspraak doen 7) Een besluit nemen 8) Afspreken 9) Besluiten 10) Besluit nemen 11) Decideren 12) De knoop doorhakken 13) Afdoen 14) Bepalen 15) Oplossen 16) Beslechten 17) Uitwijzen 18) Uitvechten 19) Beschikken 
besluiten (toon de herkomst via de etymologiebank)
zeggen hoe het is of wat er gebeurt vb: de directie beslist wie de baan krijgt Synoniemen: bepalen besluiten uitmaken vaststellen
Als je beslist, dan kies je wat je gaat doen.
besluiten
Beslissen is een besluit nemen. [basiswoordenlijst groep 5]
besluiten
Het beëindigen van een geschil door middel van een informeel proces.