confisqueren werkw. Uitspraak: [ kɔnfɪs'kerə(n) ] Afbreekpatroon: con·fis·que·ren Vervoegingen: confisqueerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geconfisqueerd (volt.deelw.) in beslag nemen Voorbeeld: 'illegale goederen confisqueren' Synoniem: afpakken 
1) Verbeurdverklaren 2) In beslag nemen 
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] verbeurd verklaren ten bate der openbare schatkist. Lat. confiscus = met of bij de schattingen.
verbeurdverklaren
verbeurdverklaren (toon de herkomst via de etymologiebank)
• [ov] van staatswege in beslag nemen.
[Let op: mogelijk oud Nederlands van 1400-1800] verbeurd verklaren, aanslaan
Het in beslag nemen en toewijzen van onroerend goed of ander bezit aan openbaar bezit, als straf voor schending van de wet. Gebruik `onbewoonbaar verklaren` voor de inbeslagneming van onroerend goed met de bijbehorende verklaring dat het ongeschikt is voor bewoning of gebruik.
gerechtelijk in beslag nemen
in beslag nemen Voorbeeld: Alle handel werd door de politie geconfisqueerd.