
de Dominicaan zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ domini'kan ] Afbreekpatroon: Do·mi·ni·caan Verbuigingen: Dominicanen (meerv.) de Dominicaan - se zelfst.naamw. Uitspraak: [ domini'kan - sə ] Afbreekpatroon: Do·mi·ni·caan Verbuigingen: Dominicaansen (meerv.)
iemand met de nationaliteit van de Dominicaanse Republiek Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/dominicaan

1) Inwoner van Dominicaanse Republiek 2) Inwoner van het Caribisch gebied 3) Ordegeestelijke 4) Bedelmonnik 5) Inwoner van de Dominicaanse Republiek 6) Inwoner van Midden-Amerika 7) Inwoner van Amerika 8) Kloosterling 9) Predikheer 10) Preekheer
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Dominicaan/1

monnik in kloosterorde van de heilige Dominicus (toon de herkomst via de etymologiebank)
Gevonden op
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/dominicaan

monnik van de orde van Sint-Dominicus
Jaar van herkomst: 1637 (WNT )
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/sijs002chro01_01/colofon.php

Een rooms-katholieke orde die in 1215 in Zuid-Frankrijk werd gesticht door de Spaanse heilige Dominicus. De bijzondere kenmerken van de nieuwe orde waren de verplichting om theologische studies uit te voeren en de missie om de leer te verkondigen, een taak die voorheen werd beschouwd als het exclusieve privilege van bisschoppen en hun afgevaardigde...
Gevonden op
https://www.ksart.nl/term/dominicaan
Geen exacte overeenkomst gevonden.