I het eten zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈetə(n) ] de dingen die je eet Voorbeeld: 'gezond eten' Synoniemen: : voedsel, maaltijd onder het eten (tijdens de maaltijd) II eten werkw. Uitspraak: [ ˈetə(n) ] Vervoegingen: at (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gegeten (volt.deelw.) vast voedsel in je mond doen en doorslikken Voorbe...
1) Bazelen 2) Bereid voedsel 3) Bik 4) Bikkelen 5) Bikken 6) Brunchen 7) Buffelen 8) Bunkeren 9) Consumeren 10) Consumptie van voeding 11) Dagelijks brood 12) Diner 13) Dineren 14) Eetwaar 15) Eetwaren 16) Fricot 17) Gebruiken 18) Hachelen 19) Happen 20) Iets ter voeding consumeren 21) Inschrokken 22) Inwendige mens versterken 1) Bik 2) Bikkelen 3) Bikken 4) Bunkeren 5) Consumeren 6) Diner 7) Dineren 8) Droogje 9) Eetwaar 10) Eetwaren 11) Gaffelen 12) Gebruiken 13) Hachelen 14) Happen 15) Kanen 16) Kauwen 17) Kiskassen 18) Kluiven 19) Kost 20) Leeftocht 21) Levensbehoeften 22) Levensmiddelen 23) Levensonderhoud 24) Maal 25) Maaltijd 
voedsel tot zich nemen (toon de herkomst via de etymologiebank)
iets als voedsel tot je nemen vb: hij eet een appel
•"(overgankelijk)" het nuttigen van voedsel. •meervoud tegenwoordige tijd van •Nederlands
nuttigen
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (In 't sweet uwes aenschyns sult gij broot -) Gen. III:19 gij zult moeten werken, om in uw levensonderhoud te voorzien.
nuttigen