de façade zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [ fa'sadə ] Afbreekpatroon: fa·ça·de Verbuigingen: façaden, façades (meerv.) Verbuigingen: façadetje (verkleinwoord) 1) gevel (van een gebouw) Voorbeeld: 'werken aan de façade van de eerste etage' 2) uiterlijk of houding waarmee je iets wilt verbergen Voorbeeld: 'Ze v...
1) Bedrieglijk voorkomen 2) Uiterlijke schijn 3) Voorzijde 1) Voorgevel van een gebouw 2) Voorkant van een gebouw 3) Gevel 4) Dekmantel 5) Deel van een gebouw 6) Siergevel 7) Schijnvertoning 8) Schijn 9) Pui 10) Voorgevel 11) Voorzijde van een gebouw 12) Vooraanzicht 
[bouwkunde] Voorgevel, front van een gebouw, meestal naar de straatkant gekeerd. Door versiering opvallender dan de achterzijde.
voorgevel
Let op: Spelling van 1858 Fr., voorgevel, voorzijde, front van een gebouw
Een facade is de voorgevel van een gebouw. Ook wordt het woord gebruikt om bij mensen te spreken van ‘de uiterlijke schijn ophouden’. Het woord facade komt van het Latijnse woord facies, wat gezicht betekent. In de architectuur heeft het de betekenis van de kant van het gebouw dat het aangezicht bepaald. Vrijwel altijd is dit de gevel. Vroeger ...
voorgevel van een gebouw (toon de herkomst via de etymologiebank)
zie: pui
•de zichtbare buitenmuur van een gebouw, specifiek die aan de voorkant. • [dysfemisme] het gezicht. •valse schijn.
Verwijst naar de buitengevels van een gebouw die zich nadrukkelijk in één vlak bevinden en die speciaal lijken te zijn ontworpen om de aandacht te trekken of de aandacht op de entreepartij te vestigen. Te onderscheiden van 'gevels (naar locatie)', waarbij het om iedere zijde of ieder aanzicht van een gebouw of grote inwendige ruimte kan gaan