functioneren werkw. Uitspraak: [ fʏŋkʃoˈnerə(n) ] Afbreekpatroon: func·ti·o·ne·ren Vervoegingen: functioneerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gefunctioneerd (volt.deelw.) doen wat je moet doen Voorbeelden: 'niet goed functioneren in een nieuwe baan' , 'De volumeknop functioneert niet.' Synoniemen: draaien werken 
1) De taak vervullen van 2) Doen 3) Actief zijn 4) Lopen 5) Werken 6) In functie zijn 7) Dienst doen 8) Draaien 9) Zijn taak verrichten 10) Zijn functie verrichten 
Een bepaalde taak uitvoeren.
het werk verrichten waarvoor het bedoeld is vb: het hart functioneert goed, zegt de dokter Synoniemen: doen werken Tegenstelling: weigeren
De werking van iets.