de huisman zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈhœysmɑn ] Afbreekpatroon: huis·man Verbuigingen: huismannen (meerv.) mannelijke partner die zorgt voor het gezin en het huishouden Voorbeeld: 'Hij werkt niet op donderdag en vrijdag, want dan is hij huisman.' Gevonden op https://woorden.org/woord/huisman