[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] afstammelingen der twaalf zonen van den aartsvader Jakob, Abraham's kleinzoon. Aldus in 't N.T. (bijv. Joh. I:48; Rom. IX:4; XI:1; 2 Kor. XI:22). In 't O.T. altoos Israël of kinderen Israëls. Ontleend aan Jakob's toenaam, na zijne heldhaftige worsteling (Gen. XXXII:28; ... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0013.php