de kassa zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ ˈkɑsa ] Afbreekpatroon: kas·sa Verbuigingen: kassa's (meerv.) voorwerp waar geld in zit en de plaats waar je betalingen kunt doen Voorbeelden: 'de kosten van alle boodschappen optellen met de kassa en het ontvangen geld erin doen' , 'gereserveerde kaartjes voor het concert bij de kassa afhalen...
1) Bewaarplaats van geld 2) Laatje 3) Betaalplaats 4) Betaalbalie 5) Afrekenpunt 6) Telmachine 7) Loket 8) Bergplaats voor geld 9) Geldla 10) Kas 11) Bergplaats 12) Telmachine in een winkel 13) Kasregister 14) Grote calculator 15) Hulpmiddel bij rekenen 16) Geldafhandeling 17) Pinapparaat 18) Deel van een postkantoor 
loket
lege glazen fles waarop door de Ud-Danung uit Borneo wordt geslagen
lege glazen fles waarop door de Ud-Danung uit Borneo wordt geslagen
Toestel in een winkelomgeving (gewoonlijk voorzien van een geldla) waarmee transacties worden geregistreerd en afgerekend.
Het begrip kassa kent meerdere betekenissen: 1. Uitdrukking die gebruikt wordt voor contante handel in valuta's. 2. Kasapparaat voor contante verkopen.
apparaat dat aangeeft hoeveel je moet betalen vb: hebt u dit pak melk al op de kassa aangeslagen?
•een plaats in een winkel waar men zijn aankopen betaalt. •een plaats in een theater waar men zijn tickets reserveert of betaalt. •een machine in een winkel om ontvangen geld te registreren en te bewaren.
loket
De kassa is de plek in een winkel waar je je boodschappen af kunt rekenen. Ook is het de benaming voor het kasregister, het apparaat bij de kassa waar het wisselgeld in zit en dat het bedrag dat je moet betalen uitrekent en de bon afdrukt. [basiswoordenlijst groep 3]