meezingen werkw. Uitspraak: [ 'mezɪŋə(n) ] Afbreekpatroon: mee·zin·gen Vervoegingen: zong mee (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft meegezongen (volt.deelw.) zingen met anderen Voorbeelden: 'meezingen met het volklied' , 'Iedereen zong mee!' ...
•gezamenlijk met anderen zingen.