nuffig bijv.naamw. Uitspraak: [ 'nʏfəx ] Afbreekpatroon: nuf·fig (van iemand) die zichzelf goed vindt en een beetje op anderen neerkijkt Voorbeelden: 'Ze voelde zich duidelijk niet op haar gemak in het stadion en zat een beetje nuffig voor zich uit te kijken.' , 'zo'n vooroordeelbevestigende nuffige nicht' Synoniem: uit de hoogte Synonie... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/nuffig