opknappen werkw. Uitspraak: [ ˈɔpknɑpə(n) ] Afbreekpatroon: op·knap·pen Vervoegingen: knapte op (verl.tijd enkelv.) 1) (een karwei) doen Vervoegingen: heeft opgeknapt (volt.deelw.) Voorbeeld: 'klusjes opknappen voor iemand' Synoniem: uitvoeren 2) verbeteren Vervoegingen: heeft opgeknapt (volt.deelw.) Voorbeeld:...
1) Behandelen 2) Beter maken 3) Beter worden 4) Breeuwen 5) Doen 6) Genezen 7) Hemelen 8) Herstellen 9) Kalefaten 10) Kalfaten 11) Klaren 12) Lappen 13) Moderniseren 14) Opdoffen 15) Ophemelen 16) Opkalefateren 17) Opkikkeren 18) Oplappen 19) Oppoetsen 20) Opslechten 21) Opvijzelen 22) Politoeren 23) Racommoderen 1) Beredderen 2) Herstellen 3) Kalefaten 4) Kalefateren 5) Kalfaten 6) Klaren 7) Moderniseren 8) Opkalefateren 9) Opkikkeren 10) Oplappen 11) Opredderen 12) Opruimen 13) Opspijkeren 14) Opvijzelen 15) Politoeren 16) Raccomoderen 17) Reinigen 18) Renoveren 19) Restaureren 20) Toiletteren 21) Uitzitten 
het (volgens plan) maken of doen vb: laat je hem dat vervelende karwei opknappen?
Mooier maken - herstellen.
(Bargoens, 1914) straf(hebben), zitten
Het reinigen en repareren van gebruikte goederen om ze weer geschikt te maken voor gebruik.
[Bargoens, boeventaal] 2 jantjes opknappen (2 jaar in de gevangenis zitten). [50]