proesten werkw. Uitspraak: [ 'prustə(n) ] Afbreekpatroon: proes·ten Vervoegingen: proestte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geproest (volt.deelw.) met een krachtige, onwillekeurige beweging water, slijm of snot uitstoten Voorbeelden: 'Ze klampte zich proestend vast aan een reddingskayak.' , 'De tram zal vol hoestende en proestende ...
1) Blazen 2) Giebelen 3) Grinniken 4) Hard niezen 5) Het niezen 6) In schaterlach uitbarsten 7) Lachen 8) Niezen 9) Onderdrukt lachen 10) Plotseling lachen 11) Poefen 12) Uitbarsten in lachen 13) Uitbarstend lachen 1) Blazen 2) Grinniken 3) Lach 4) Lachen 5) Nies 6) Niesen 7) Niezen 8) Poefen 9) Snuiven 
niezen (toon de herkomst via de etymologiebank)
met kracht de lucht door je neus naar buiten stoten vb: plotseling moest ik proesten Synoniem: niezen
niezen
lachen - Jaar van herkomst: 1808 (WNT )