de schande zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ ˈsxɑndə ] Afbreekpatroon: schan·de Verbuigingen: schandes (meerv.) vernederende toestand Synoniem: wantoestand schande spreken van (laten merken dat je iets sterk afkeurt) 'Het hele dorp spreekt er schande van.' Het is een schande dat... (<dit zeg je als je iets heel sterk afkeurt>) Sy...
1) Aanfluiting 2) Beschaming 3) Blaam 4) Blamage 5) Eerloosheid 6) Hoon 7) Kwaad 8) Laster 9) Oneer 10) Ongunstige toestand 11) Schandaal 12) Schimp 13) Smaad 14) Smet 15) Vernedering 16) Versmaadheid 17) Vlek 18) Wantoestand 1) Aanfluiting 2) Blaam 3) Blamage 4) Crime 5) Eerloosheid 6) Eerroof 7) Hoon 8) Ignominie 9) Laagheid 10) Laster 11) Oneer 12) Pudor 13) Schandaal 14) Schandvlek 15) Schimp 16) Smaad 17) Smet 18) Teschandemaking 19) Vernedering 20) Vlek 
oneer (toon de herkomst via de etymologiebank)
wat men sterk afkeurt vb: het is een schande dat hij dat kind slaat
oneer
oneer
Spreekwoorden: (1914) Door schade en schande wordt men wijs.