I de senior zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈsenijɔr ] Afbreekpatroon: se·ni·or 1) iemand die tot de oudere generatie behoort Voorbeelden: 'seniorenwoning' , 'Door de vergrijzing is de markt van producten voor senioren sterk toegenomen.' Antoniem: jongere 2) sporter die ouder is dan een junior sport ...
1) Op leeftijd 2) Oudste 3) Nestor 4) Oudere sporter 5) Oudere 6) Oud mens 7) De oudere 8) Leeftijdscategorie 9) De oudste 
de oudste van twee naamgenoten vb: dat is Hendrik seniorwie hoort bij een oudere generatie vb: als je vijftig bent, hoor je wel bij de senioren
de oudste, oudere (achter namen)
Senior is een Franse jongensnaam. Het betekent `meester van het landhuis`.
65-plusser - Jaar van herkomst: 1992 (GVD )
Let op: Spelling van 1858 de oudere, oudste. Senioriaat, het ambt en de waardigheid van oudste; opvolging naar ouderdom; ook het voorregt des oudsten bij erfenissen. Seniores, de oudsten
oudere, hoger geplaatste (toon de herkomst via de etymologiebank)