de tragiek zelfst.naamw. (v.) Afbreekpatroon: tra·giek 1) leer van de tragedie, leer van het treurspel 2) het droevige aan een voorval Voorbeeld: 'de tragiek van deze geschiedenis' Synoniemen: tragedie 
1) Leer van de tragedie 2) Tragedie 3) Noodlot 4) Treurigheid 5) Treurnis 6) Leer van het treurspel 7) De leer van de tragedie 8) Het droevige van een voorval 9) Droevige gebeurtenis 10) Het treurige 11) Het aangrijpende van een droevig voorval 12) Het aangrijpende van een voorval 13) Het droevige van iets 
wat iets tot een droevige gebeurtenis maakt vb: de tragiek van deze mensen is dat ze niet met geld kunnen omgaan
tragisch - Voorbeeld: ‘Ik kwam thuis en schreef voor “Van Nu en Straks” mijne eerste bijdrage: “Een Ongeluk”, het geval van de metsersjongen, heel in tragieke toon gehouden’
het treurige
het treurige (toon de herkomst via de etymologiebank)