turen werkw. Uitspraak: [ ˈtʏrə(n) ] Afbreekpatroon: tu·ren Vervoegingen: tuurde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft getuurd (volt.deelw.) met inspanning kijken Voorbeelden: 'in de verte turen' , 'We tuurden de weg af.' Synoniemen: aanschouwen bekijken kijken onderscheiden ontwaren opmerken speurend kijken staren zien 3 definities.....
1) Aandachtig kijken 2) Aanschouwen 3) Bekijken 4) Gluren 5) Ingespannen kijken 6) Kijken 7) Onafgebroken naar één punt kijken 8) Onderscheiden 9) Ontwaren 10) Opmerken 11) Pinkelen 12) Pinken 13) Pluren 14) Scherp kijken 15) Scherp toekijken 16) Sprietogen 17) Staren 18) Strak aanzien 19) Strak kijken 1) Bekijken 2) Blikken 3) Gluren 4) Kijken 5) Onderscheiden 6) Ontwaren 7) Opmerken 8) Pinkelen 9) Pinken 10) Staren 11) Tuieren 12) Zien 
scherp kijken (toon de herkomst via de etymologiebank)
met inspanning kijken, meestal waar het lastig te zien is vb: hij tuurde in de donkere ruimte
scherp kijken