
uitwonen werkw. Afbreekpatroon: uit·wo·nen Verbuigingen: woonde uit Vervoegingen: uitgewoond (volt.deelw.)
1) door nonchalante bewoning en slecht onderhoud verslijten, doen vervallen Voorbeeld: 'Het huis uitwonen.'
2) niet intern verblijven, wonen (in het bijzonder: overnachten) op een andere plaats dan verwacht wordt ...Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/uitwonen

1) Onderwonen
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Uitwonen/1
Geen exacte overeenkomst gevonden.