urineren werkw. Uitspraak: [ yri'nerə(n) ] Afbreekpatroon: uri·ne·ren Vervoegingen: urineerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geürineerd (volt.deelw.) plassen Voorbeeld: 'Het is verboden te urineren in openbare ruimtes.' Synoniem: wateren Synoniemen: piesen pissen plassen wateren 
1) Waterlozing 2) Pekelen 3) Miegen 4) Lichaamsvocht afscheiden 5) Plassen 6) Zijn water aftappen 7) Pissen 8) Piesen 9) Wateren 10) Urine afscheiden 11) Urinedrang 
urine lozen; plassen; wateren
wateren
wateren (toon de herkomst via de etymologiebank)
'Urineren', ook wel 'plassen', 'wateren' of 'mictie' genoemd, is het lozen van urine via de urinebuis. Urine is een vloeistof die bij zoogdieren (waaronder de mens) door de nieren wordt geproduceerd.
•het legen van de blaas.