aanwijzend voornaamwoordeen voornaamwoord dat heel nadrukkelijk verwijst naar een ander woord
dit, dat, deze, die, zulk, zo`n, gene, gindse, datgene, diegene, diegenen, zelf
achtervoegselsuffix;een morfeem dat achter een grondwoord wordt geplaatst om een nieuw woord te vormen
kogel-s, macht-ig, kijk-er
actiefeen zin staat in de actieve vorm als de situatie die hij uitdrukt wordt weergegeven vanuit het perspectief van het logisch onderwerp (
agens), zodat dit samenvalt met het grammaticaal onderwerp
Vandaag vieren we feest - De automobilist reed een fietser aan
affixtoevoegsel;gebonden morfeem dat wordt toegevoegd aan een grondwoord om een nieuw woord of een nieuwe vorm van een woord (verbuiging, vervoeging) te krijgen
- prefix of voorvoegsel
- suffix of achtervoegsel
afleiding: een woord dat gevormd is uit een bestaand woord, meestal door het toevoegen van voorvoegsels en-of achtervoegsels
koel > koelte, verkoeling
antecedentdatgene waarnaar wordt verwezen door een voornaamwoord of een voornaamwoordelijk bijwoord
het pad dat naar het huis leidt - het boek waarover we spraken
antoniemwoord dat een tegengestelde betekenis heeft t.o.v. een ander
dood - levend - groot - klein
bepaling van gesteldheideen bepaling die tegelijkertijd slaat op het gezegde en op het onderwerp of het lijdend voorwerp
Hij verft de deur groen - Ik vond het boek maar niks
bepalingeen zinsdeel dat geen onderwerp, gezegde of voorwerp is
- bijvoeglijke bepaling
- bijwoordelijke bepaling
betrekkelijk voornaamwoordeen voornaamwoord dat het begin van een bijvoeglijke bijzin inleidt en deze met het antecedent verbindt
die, dat, wie, wat
bezittelijk voornaamwoordeen voornaamwoord dat een bezitsrelatie uitdrukt
- bijvoeglijk gebruikt
mijn jas - uw boek - zelfstandig gebruikt
dit is de mijne - daar ligt het uwe
bijvoeglijk naamwoordwoord dat bijzonderheden geeft over een zelfstandig naamwoord
een hoge boom - diamantharde boorkop
bijwoordeen woord dat het werkwoord nader bepaalt
enkele soorten:
- graad: tamelijk, erg
- modaliteit: kennelijk, mogelijk
- plaats: hier, elders
- tijd: dadelijk, nu
bijzineen zin die als zinsdeel voorkomt in een samengestelde zin; in een bijzin staat de persoonsvorm aan het einde
De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet
Volgens de functie die de bijzin heeft, kennen we:
onderwerpszin - gezegdezin - lijdend voorwerpszin - meewerkend voorwerpszin - voorzetselvoorwerpszin - bijvoeglijke bijzin - bijwoordelijke bijzin
bijwoordelijke bijzineen bijzin die de functie heeft van een bijwoordelijke bepaling
Toen iedereen was gaan zitten werd de vergadering geopend
bijstellingeen speciale bijvoeglijke bepaling die achter het zelfstandig naamwoord wordt geplaatst (altijd tussen komma`s) en daaraan een toegevoegde omschrijving geeft
Onze gymleraar, een echte tiran, vindt dat we harder moeten werken
bijwoordelijke bepalingeen zinsdeel dat een nadere omschrijving geeft van de handeling die wordt uitgedrukt
De man wachtte op de stoep - Toen viel de jongen flauw
bijvoeglijke bepalingeen bepaling bij een zelfstandig naamwoord of zelfstandig voornaamwoord waarmee ze één geheel vormt; ze is dus nooit een zelfstandig zinsdeel maar maakt deel uit van een ander zinsdeel
De hond van de buurvrouw is overreden
deelwoordbijzondere vorm van het werkwoord
- onvoltooid (tegenwoordig) deelwoord: stelt de handeling van het werkwoord voor als in gang zijnde
een vallend blad - voltooid (verleden) deelwoord: stelt de handeling voor als reeds gebeurd
een gevallen blad
genusgrammaticaal geslacht; zelfstandige naamwoorden worden in vormcategorieën ingedeeld die aanduiden hoe ze worden verbogen of hoe ze met lidwoorden en voornaamwoorden kunnen worden verbonden
Traditioneel telt het Nederlands drie geslachten, maar veel sprekers onderscheiden er nog maar twee: de-woord en het-woord (volgens hun combinatie met het lidwoord)
genitiefnaamval die een bezit of afhankelijkheid uitdrukt
Berts fiets - de naam des Vaders
getalde vorm van een woord die aangeeft of er sprake is van één of meer eenheden
- enkelvoud: als er slechts één eenheid betrokken is
kind - kijkt - meervoud: als het over meer eenheden gaat
kinderen - kijken
grondwoordeen woord waarvan andere woorden worden gevormd door afleiding of samenstelling
hoofdzineen zelfstandige zin, die dus op zichzelf kan staan; meer hoofdzinnen kunnen worden verbonden tot één enkel samengestelde zin; in tegenstelling tot een bijzin staat de persoonsvorm op de gewone plaats, net na het onderwerp
Hij luistert naar muziek.
Zij speelt fluit maar hij speelt viool (2 hoofdzinnen)
hulpwerkwoordeen werkwoord waarvan de persoonsvorm samen met een zelfstandig werkwoord het werkwoordelijk gezegde vormt
- van tijd: gebruikt om een voltooide (hebben, zijn) of toekomende (zullen) tijd te vormen
- van lijdende vorm: gebruikt om het passief te vormen; worden, zijn
- van modaliteit: om mogelijkheid, wenselijkheid of waarschijnlijkheid uit te drukken; kunnen, zullen, mogen, moeten, willen, laten, durven, dienen, behoren en (be)hoeven
inversiewanneer de gewone volgorde (onderwerp - persoonsvorm) omgekeerd wordt
Kwam hij ook in aanmerking?
klinkereen spraakklank die in de mond wordt gevormd en waarbij de lucht niet wordt gestuit of onderbroken
- gedekte klinker: wordt afgebroken door een medeklinker die erop volgt; stekker
- lange klinker: geeft de indruk langer te duren dan andere; beer
koppelwerkwoordeen werkwoord dat een onderwerp verbindt met een gezegde; koppelwerkwoorden zijn
zijn, worden, blijven
lettereen schriftteken dat we gebruiken om een klank of klankgroepje voor te stellen
lettergreepeen groepje klanken (een klinker gevolgd of voorafgegaan door één of meer medeklinkers) dat bij het spreken een eenheid vormt
- gesloten lettergreep
eindigt op een medeklinker
kan-toor - open lettergreep
eindigt op een klinker
ka-baal
lidwoordeen woord dat als voorbepaling verbonden wordt met een zelfstandig naamwoord
- bepaald lidwoord: de en het
- onbepaald lidwoord: een
lijdend voorwerphet zinsdeel dat de handeling ondergaat
Bert repareert de fiets
meewerkend voorwerphet zinsdeel dat participeert aan de handeling, meestal ingeleid door de voorzetsels
aan of
voor, die kunnen worden weggelaten
Geef het pakje aan mij - Geef het mij
morfeemkleinste taalelement met een vaste vorm en een vaste betekenis
- gebonden morfeem
een morfeen dat niet op zichzelf kan voorkomen, maar alleen als onderdeel van een woord (dus: een affix)
tafels - stoeltje - blauwig - vrij morfeem
een morfeem dat als zelfstandig woord kan voorkomen (let op: morfeem <> lettergreep)
tafel - stoel - blauw
passiefeen zin staat in de passieve vorm als het grammaticaal onderwerp samenvalt met het logisch voorwerp dat de handeling ondergaat, m.a.w. het lijdend voorwerp van de actieve zin wordt onderwerp van de passieve zin
De fiets werd gerepareerd door Bert
persoonlijk voornaamwoordeen voornaamwoord dat naar een identificeerbare persoon (of zaak) verwijst
ik, jij ...
samenstellingeen woord dat is gevormd door het verbinden van twee of meer bestaande woorden
koel + kast > koelkast
syntaxisde zinsleer, de theorie die zegt hoe een correcte zin moet worden gevormd; belangrijk zijn o.m. de volgorde waarin de zinsdelen staan en hun vorm (verbuiging, vervoeging)
telwoordeen woord dat een aantal of rangorde aanduidt
- hoofdtelwoord: aantal; drie, zeventien
- rangtelwoord: rangorde; derde, honderdste
tussenwerpseleen uitroepend of geluidnabootsend woord dat als zin gebruikt kan worden maar niet verbonden kan worden met andere woorden of zinsdelen
Hallo, ben je al wakker? - Ach, het geeft niet.
verbuigingde vormverandering die een naamwoord of voornaamwoord ondergaat onder invloed van genus, getal en naamval
vervoegingde vormverandering die het werkwoord ondergaat onder invloed van persoon, getal, tijd en wijs
voorvoegselprefix; een morfeem dat voor een bestaand woord wordt geplaatst om een ander woord te vormen
bekijken - onmogelijk - intolerant
voegwoordeen woord dat woorden, woordgroepen of zinnen verbindt
- nevenschikkend voegwoord: verbindt gelijkwaardige woorden of zinnen
- onderschikkend voegwoord: verbindt een hoofdzin met een bijzin
voorwerpeen zinsdeel dat personen of zaken aanduidt die nauw betrokken zijn bij de handeling die het werkwoord uitdrukt
- lijdend voorwerp
- lijdend voorwerp
- voorzetselvoorwerp
voorzetseleen woord dat samen met een zelfstandig naamwoord, of met een zelfstandig voornaamwoord of telwoord een bepaling vormt
de auto van de vertegenwoordiger (bijvoeglijke bepaling)
hij ging met de auto (bijwoordelijke bepaling)
hij kocht een auto voor haar (meewerkend voorwerp)
zij is trots op haar nieuwe auto (voorzetselvoorwerp)
voorzetselvoorwerpeen voorwerp dat wordt voorafgegaan door een voorzetsel dat vast verbonden is met een bepaald werkwoord
Hij stond niet stil bij die mogelijkheid
vragend voornaamwoordeen voornaamwoord dat vraagt om een nadere bepaling van een persoon of zaak
welke, wat, wie ...
wederkerend voornaamwoordeen voornaamwoord waarmee een (lijdend of meewerkend) voorwerp wordt aangeduid dat hetzelfde is als het onderwerp
Hij heeft zich gesneden - Ik heb mezelf geholpen
wederkerig voornaamwoordeen voornaamwoord dat aangeeft dat de relatie wederkerig is
Ze hebben elkaar nooit gezien
wijseen vorm van het werkwoord die aanduidt hoe de zin zich volgens de spreker verhoudt tot de werkelijkheid, die m.a.w. de modaliteit uitdrukt
- aantonende wijs: indicatief; om een werkelijkheid uit de drukken
Het is stil - aanvoegende wijs: conjunctief; om een niet-werkelijkheid uit te drukken (wens)
Moge het stil worden - gebiedende wijs: imperatief; om een bevel uit te drukken
Wees stil
woordsoortde woorden worden ingedeeld in categorieën, op basis van hun betekenis en hun gebruik (hoe ze in een zin kunnen voorkomen); we onderscheiden tien categorieën:
voornaamwoorden - bijvoeglijk naamwoord - telwoord - werkwoord - lidwoord - voornaamwoord - bijwoord - voorzetsel - voegwoord - tussenwerpsel
zelfstandig naamwoordnomen; substantief;
zineen geheel van woorden dat qua syntaxis een afgrond geheel vormt, d.w.z. in principe met een onderwerp en een persoonsvorm; de zinsdelen moeten in een bepaalde volgorde staan en eventueel in een bepaalde vorm (verbuiging, vervoeging)
zie ook /> bijzin, hoofzin - enkelvoudige zin: een zin met slechts één onderwerp en persoonsvorm Bert koopt een fiets
- samengestelde zin: een zin die bestaat uit meer zinnen die verbonden zijn
zinsdeel
een woord of woordgroep die een syntactische functie heeft; we kennen volgende functies:
onderwerp, gezegde, voorwerpen en bepalingen