Vlindernet

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Vlinders
Datum & Land: 03/04/2012, NL
Woorden: 83


ademhalingsopeningen
ook wel spiracula genoemd, zie Topografie van de rups

adult
volwassen

adventief
een niet-inheemse vlindersoort, die door menselijke toedoen in Nederland is terechtgekomen, bijvoorbeeld door import van bloemen of fruit

aestivatie
zomerslaap of zomerrust; in deze gids gebruikt voor een zomerse onderbreking tijdens de vliegtijd van de vlinder

amyl-acetaat
chemische stof die gebruikt wordt als toevoeging aan lokmiddelen voor nachtvlinders

biotoop
het geheel van voorwaarden, waaraan een bepaald gebied moet voldoen zodat een bepaalde soort er kan leven

blauwgraslanden
onbemeste, natte schrale hooilanden op veen- of zandgrond; de typerende blauwe kleur wordt bepaald door pijpenstrootje, blauwe zegge en tandjesgras

bloedende boom
een boom waarbij sap lekt uit een wond in de stam of tak

broekbossen
bossen op zeer drassige bodem, vaak met berken of elzen

concaaf
hol of holrond

cucullus
het voorste gedeelte van de kleppen in het mannelijk genitaal

entomologie
tak binnen de dierkunde die zich bezighoudt met de studie van insecten

familie
groep waarbinnen een aantal nauw verwante geslachten wordt verenigd (zie ook taxonomie)

feromoonpreparaat
nagebootste sekslokstoffen

foerageren op
eten van

frenulum
vleugelhaakje op de voorrand van de achtervleugel dat de voor- en achtervleugel aan elkaar koppelt

geslacht
een groep van nauw verwante soorten binnen een familie of onderfamilie (zie ook taxonomie)

genitaliënonderzoek
het determineren van een soort door bestudering van de kenmerken van de mannelijke geslachtsorganen

genitaliën
geslachtsorganen

gordelpop
pop die halverwege met een spinseldraad aan een blad wordt vastgemaakt en daarmee in de herfst op de grond valt; soms wordt een gordelpop aan een stam of muur vastgehecht

grazige ruigte
snel groeiende, hoog opschietende vegetatie van overjarige kruiden (zoals zuring en distels) en grasachtige planten (bijvoorbeeld riet) op vochtige voedselrijke grond; vaak veroorzaakt door ophoping van organisch materiaal ten gevolge van (ongewilde) menselijke invloed

grienden
struikvegetaties van smalbladige wilgensoorten (of soms essen), die frequent gekapt worden voor de oogst van wilgentakken en -tenen (tegenwoordig vaak ‘slechts’ voor behoud van dit landschap); op natte, soms overstroomde gronden langs rivieren

habitat
natuurlijke leefomgeving

Habitatrichtlijn
richtlijn van de Europese Unie waarin aangegeven wordt welke soorten en natuurgebieden (habitats) beschermd moeten worden door de lidstaten

haemolymfe
bloedvloeistof die verse vlinders in hun vleugels pompen totdat deze hun functionele grootte hebben bereikt

hakhout
vegetatietype met bomen en stuiken, dat door een frequente kapcyclus (minstens om de 10 à 15 jaar) nooit het stadium van opgaand bos bereikt

hibernaculum
holte of spinsel waarin de rups overwintert

hoogveen
bodemsoort ontstaan uit onder water verteerde planten, waarvan de oppervlakte boven het omringende water ligt

hooilanden
graslanden die gebruikt worden voor het winnen van hooi

houtwal
lijnvormige bos- of struikvegetatie als begrenzing langs wegen of tussen cultuurgronden

imago
het volwassen stadium in de ontwikkeling van een insect

inheemse soort
een soort die hier zijn natuurlijke leefgebied heeft en zich hier voortplant

jonge opslag
het spontaan uitspruiten van jonge scheuten uit de wortels of aan de voet van de stam, soms ook na terugsnoeien of afhakken; ook spontane vestiging van jonge bomen in open terreinen (bijvoorbeeld dennen of berken op heiden)

kalkgraslanden
kruidenrijke graslanden met een gevarieerde structuur op vooral droge, kalkrijke bodem

kannibalistisch gedrag
gedrag waarbij sommige rupsen elkaar opeten als er te weinig voedselaanbod is of als ze in gevangenschap leven; enkele soorten eten ook soortgenoten of rupsen van andere soorten als er wel voldoende voedselaanbod is

kloppen
een techniek om rupsen te zoeken; door aan een tak van een boom te schudden en daar een omgekeerde paraplu of laken onder te houden, kunnen allerlei insecten, waaronder rupsen, verzameld worden

kwelders
buitendijkse gebieden die niet dagelijks door zeewater overstroomd worden en bijzonder voedselrijk zijn

laagveen
bodemsoort ontstaan uit onder water verteerde planten, waarvan de oppervlakte nauwelijks boven het omringende water ligt

Lepidoptera
wetenschappelijke naam voor de vlinders als taxonomische categorie (zie ook taxonomie)

losse cocon
allerlei vormen dunne en broze cocons, soms alleen maar een licht spinsel

malaiseval
vangtent voor het zonder lokmiddelen verzamelen van insecten

melanisme
donkere vorm door een overmaat aan pigment (= melanine)

metamorfose
veranderingsproces of gedaanteverwisseling

moeras
begroeide natte drassige gebieden zonder goede afwatering

monofaag
de rups is gebonden aan één specifieke waardplant

moordrups
rups die soortgenoten of rupsen van andere soorten eet

oligofaag
de rups is gebonden aan één plantenfamilie

onderfamilie
groep van geslachten binnen een familie die op grond van een relatief sterke verwantschap tot een aparte groep daarbinnen worden gerekend (zie ook taxonomie)

palpen
tastzintuigen die zich aan weerskanten van de roltong bevinden, zie ook Topografie van de vlinder

partiële generatie
kleine, onvolledige generatie

patagia
(enkelvoud patagium) (hals)kraag die bestaat uit twee naast elkaar liggende flappen en die vooraan op de rugzijde van het borststuk ligt, vlak achter de kop. Op deze 'patagia' bevindt zich vaak een kenmerkende tekening of kleur die bij determinatie van belang kan zijn.

polyfaag
de rups leeft van veel verschillende soorten waardplanten

prepupa
voorstadium van de pop, waarin zich nog de volgroeide rups bevindt

primitief
op evolutionaire schaal minder ver ontwikkeld

prioritaire soort
een vanwege de Habitatrichtlijn beschermde soort waarvoor extra beschermingsinspanningen vereist zijn

rietland
hoogopgaande vegetatie van voornamelijk riet, andere grasachtige planten en hoogopgaande kruiden, die minstens een deel van het jaar met de voet in het water van voedselrijke moerassen of oevers van rivieren of beken staan

Rode Lijst
een lijst met soorten die door hun zeldzaamheid en achteruitgang bedreigd worden in hun voortbestaan; met verschillende categorieën wordt aangegeven in welke mate de soorten bedreigd worden

ruderaal terrein
voedselrijke, verstoorde terreinen, waarvan het bodemoppervlak meestal is veranderd door menselijk ingrijpen en niet verder onderhouden wordt, waardoor zich vervolgens een hoogopgaande vegetatie van kruidachtige planten en struiken ontwikkelt

rudimentair
niet of nauwelijks ontwikkeld

ruige graslanden
hoog opschietende ongelijke graslandvegetaties met veel overjarige kruiden; vaak op drassige grond

schermbloemigen
bloeiwijze die bestaat uit veel kleine bloempjes waarvan de steeltjes samenkomen in één punt en zo een 'scherm' vormen (bijvoorbeeld fluitenkruid)

schubben
de poederachtige bedekking van een vlindervleugel, die bestaat uit zeer kleine dunne chitine-plaatjes; dit is uniek is voor de orde van de vlinders (Lepidoptera: lepis=schub, pteron=vleugel)

schijnpoten of neppoten
onontwikkelde poten aan het achterlijf van de rups, zie ook topografie van de rups

schorren
buitendijkse gebieden die enkele malen per jaar door zeewater overstroomd worden; begroeid met kruiden en grassen

schrale graslanden
meestal weinig gebruikte, laagblijvende en kruidenrijke graslanden met een open structuur op voedselarme zure bodem

slikken
buitendijkse gebieden die dagelijks door zeewater overstroomd worden en bijzonder voedselrijk zijn; bij hoogwater staan ze helemaal onder water en bij laagwater vallen ze droog

smeer
zoet smeersel (meestal stroop) vermengd met alcohol om vlinders te lokken

solitair
afzonderlijk, alléén levend

spiracula
ademhalingsopeningen op de zijkant van het lichaam van een rups

strooisellaag
deel van de bodem waarin bladeren en naalden nog herkenbaar te vinden zijn; hier zijn verteringsprocessen gaande van organisch materiaal

struwelen
een gesloten, houtige begroeiing met struiken; ook hagen en andere lage groepjes bomen worden in deze gids gerekend onder struwelen

submarginale band
band in het zoomveld

taxonomie
studie van de onderlinge verwantschap van organismen, op grond waarvan de vlinders een zogenoemde orde vormen; deze orde wordt verder onderverdeeld in achtereenvolgens families (Nocuidae), onderfamilies (Noctuinae), geslachten (Agrotis) en soorten (A. segetum); soms worden soorten nog weer onderverdeeld in ondersoorten

tegulae
(enkelvoud tegulum) de langere, vaak in een pluimpje eindigende flapjes naast de patagia, die de schouders vormen (epouletten) aan de basis van de voorvleugels

trekvlinder
een soort die in principe ieder vliegseizoen vanuit het oorspronkelijke leefgebied (in bijvoorbeeld Zuid-Europa) hier via gerichte verplaatsing naar toe kan komen, maar hier doorgaans niet kan overwinteren

uilvlekken
verzamelnaam voor de drie typische vlekken op de voorvleugel van een uil, zie ook Topografie van de vlinder

valven
de kleppen van het mannelijk geslachtsorgaan

ventraal spoor
stekel aan de buikzijde (onderdeel van het mannelijk geslachtsorgaan)

voorvleugellengte
de afstand tussen de vleugelpunt en het punt waar de vleugel verbonden is met het borststuk, zie Topografie van de vlinder

wijntouw
een in rode wijn met suiker gedrenkt touw dat in een boom wordt gehangen om nachtvlinders te lokken

windsingels
een natuurlijke barrière van aaneengesloten bomen of struiken, vaak langs landbouwgronden

zwerfgedrag
het zich ongericht over grotere afstand verplaatsen van vlinders, waardoor ze soms ver buiten hun habitat of leefgebied worden waargenomen

zwerver
een soort die hier onregelmatig wordt waargenomen als gevolg van zwerfgedrag vanuit veraf gelegen leefgebieden (zie ook trekvlinder)