Gemeentewerken Rotterdam

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Bouw en Constructie > Funderingsonderzoek
Datum & Land: 30/05/2013, NL
Woorden: 82


aanwasboor
holle boor voor het nemen van een houtmonster

absolute zetting
zakking van een pand als geheel ten opzichte van zijn omgeving

Amsterdamse fundering
type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur met versnijdingen, waaronder langshout en kespen. Onder de kespen staan steeds paarsgewijs twee houten palen.

antropogene lagen
grond(lagen) niet door natuurlijke afzetting ontstaan maar door de mens aangebracht.

bacteriële aantasting
aantasting van hout door bacteriën (in tegenstelling tot aantasting door schimmels).

betonoplanger
betonnen opzetstuk, dat op een houten paal wordt gezet om deze vervolgens dieper weg te heien. Op deze wijze komt de kop van de houten paal verder onder de grondwaterstand te zitten. Oplangers worden sinds omstreeks 1930 toegepast.

belending
aangrenzend pand of terrein

bouweenheid
groep panden, die constructief onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden met dezelfde of een gezamelijke fundering. De panden zijn per definitie tegelijkertijd gebouwd. Wordt ook wel bouwstroom en soms bouwblok genoemd.

borstwering
muurgedeelte onder een raam of raampartij

bovenkant funderingshout
hoogte of niveau ten opzichte van NAP van het hoogste punt of gedeelte van het funderingshout. Wordt ook wel aanleghoogte genoemd.

bouwmuur
pandscheidende muur of buitenmuur van een pand. Voorgevels, achtergevels, tussenmuren en binnenmuren vallen hier niet onder.

capilaire werking
het verschijnsel dat de grond vlak boven de grondwaterstand ook nat is.

constructief draagvermogen
(van een paal) het draagvermogen van een paal ontleend aan de eigen sterkte van (het materiaal van) de paal of paalschacht. (zie ook

cunet
sleufvormige strook in een terrein, opgevuld met een afwijkend materiaal, meestal zand.

Dordtse fundering
type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur met versnijdingen, waaronder langshout en kespen. Onder het midden van de kespen staat steeds één houten paal. Wordt soms gebruikt om een gemengde fundering aan te duiden.

droogstand
situatie waarbij de grondwaterstand beneden de bovenkant van de houten paalfundering ligt.

drooglegging
het hoogteverschil tussen het maaiveld (of de bodem van een kruipruimte) en het officiele singelpeil, slootpeil of polderpeil, of een ander ontwateringsmiddel zoals een horizontale drain. N.B. het begrip drooglegging wordt vaak verwisseld met het begrip ontwateringsdiepte (zie aldaar).

erosiebacterie
bepaalde soort(en) bacteriën die een aantasting gelijkend op erosie van het hout veroorzaakt.

freatische grondwaterstand
vrije grondwaterstand, dus niet een grondwaterstand onder invloed van een wel, bronnen of ander water onder druk.

funderingstechnische handhavingstermijn
de periode waarbinnen de fundering op de huidige wijze bij gelijkblijvende omstandigheden zal blijven functioneren zonder dat herstel maatregelen nodig zijn.

funderingsverlaging
methode van funderingsherstel waarbij (al dan niet aangetast) langshout, kespen en de bovenste delen van houten palen worden verwijderd en vervangen, meestal door metselwerk

funderingshout
houten paalfundering, het geheel van alle houten onderdelen van een fundering op houten palen dus inclusief het langshout, de kespen en de houten palen zelf.

funderingsbalk
balk van beton, waaronder gewoonlijk een enkele rij (houten) palen staat (al dan niet met oplangers).

fundering op staal
fundering zonder palen, die direct op de onderliggende grond rust.

gemengde fundering
fundering op staal, waaronder ook palen aanwezig zijn, of pand dat deels op staal is gefundeerd (bijvoorbeeld ter plaatse van de kelder) en deels op palen staat. Wordt ook wel hybride fundering genoemd. Wordt soms ook gebruikt bij panden met afwisselend een Amsterdamse en Rotterdamse fundering.

grondwaterpeil
hoogte ten opzichte van NAP van de bovenkant van het grondwater. Wordt ook wel freatische grondwaterstand genoemd.

grondwaterdekking
maat voor het hoogteverschil tussen de bovenkant van het funderingshout en de freatische grondwaterstand. Het funderingshout bevindt zich hierbij onder het grondwaterpeil.

grondmechanisch draagvermogen (van een paal)
het draagvermogen van een paal ontleend aan de weerstand van de grond waarin deze paal staat. (zie ook

hart op hart afstand
afstand tussen de middens van twee onderdelen of elementen.

hardheidshamer
apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten paalfunderingen wordt gemeten.

Holoceen
( Holocene lagen, Holocene pakket) grond(lagen) ontstaan of afgezet in het Holocene tijdperk. Dit geologische tijdperk begon ca.10.000 jaar geleden, aansluitend op de meest recente ijstijd.

indringingswaarde
indringwaarde, de afstand in mm waarover de pen van de standaard prikker (hardheidshamer) het funderingshout binnendringt bij een beproeving. Deze afstand is een maat voor de kwaliteit en aantasting van het funderingshout.

inbinten
muur of fundering van een reeds bestaand pand gebruiken bij de bouw van een naastgelegen pand.

kesp
houten balk onder een funderingsmuur, dwars op de richting van die muur. (zie ook

latei
soort balk of balkconstructie in muur boven deuren, ramen en andere openingen.

langshout
één of meerdere zware houten planken of balken aan de onderzijde van een gemetselde funderingsmuur in de richting van die muur. Soms als kesp aangeduid.

lintvoeg
doorgaande horizontale voeg in metselwerk. Wordt ook wel langsvoeg of strekvoeg genoemd.

lintvoegmeting
meting van de hoogte van een lintvoeg. Men gaat ervan uit dat een lintvoeg bij aanleg zuiver horizontaal is.

links
als links of de linkerzijde van een pand geldt wat als links wordt gezien door een waarnemer staande voor het pand (aan de straat- of adreszijde), kijkend in de richting van het pand.

maaiveldhoogte
hoogte waarop het maaiveld zich bevindt ten opzichte van NAP.

maaiveld (mv of m.v.)
het vlak gevormd door de bovenkant van de grond of de bestrating, met name rondom een gebouw.

mm
millimeter.

negatieve kleef
extra belasting uitgeoefend op een funderingspaal door langs de paalschacht zakkende grond. Treedt op bij de meeste paalfunderingen.

Normaal Amsterdams Peil
vaste hoogte, die geldt voor geheel Nederland en is vastgelegd door middel van officiële hoogtemerken. Alle hoogtes, niveau's en peilen worden aangegeven ten opzichte van NAP. Voorbeeld

officiële straatpeil
de hoogte ten opzichte van NAP waarop een straat (of openbaar gebied) wordt aangelegd en wordt onderhouden. Wordt ook wel aangeduid met streefpeil en is in principe gelijk aan het uitgiftepeil (zie aldaar). Het werkelijke of actuele straatpeil kan ten gevolge van zakking afwijken van het officiële straatpeil.

ontwateringsdiepte
maat voor het hoogteverschil tussen het maaiveld (of de bodem van een kruipruimte) en de freatische grondwaterstand. N.B.

onderkant metselwerk of betonnen fundering
hoogte of niveau ten opzichte van NAP meestal gelijk aan de bovenkant van het funderingshout of de aanleghoogte.

oplanger
betonnen opzetstuk, dat op een houten paal wordt gezet om deze vervolgens dieper weg te heien. Op deze wijze komt de kop van de houten paal verder onder de grondwaterstand te zitten. Oplangers worden sinds omstreeks 1930 toegepast.

overstek
gedeelte van een fundering (of gebouw) dat slechts aan één kant wordt ondersteund.

palenplan
tekening waarop de plaats van de palen in bovenaanzicht staat aangegeven.

palenpest
(onofficiële) term voor aantasting van funderingshout door bacteriën. (In tegenstelling tot †œpaalrot† waarbij uitsluitend aantasting ten gevolge van droogstand i.e. schimmels wordt bedoeld.)

paalvoet
onderste deel van een paal.

paalschacht
deel van een paal tussen de paalkop en de paalvoet.

paalkop
bovenste gedeelte van een paal.

paaljuk
het geheel van een kesp met daaronder twee houten palen.

penant
(smal) deel van een muur of gevel naast of tussen deuren, ramen en hoeken van panden.

peilbuis
in de grond geplaatste buis met een filter aan de onderzijde om de grondwaterstand te peilen.

Pilodyn
apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten paalfunderingen wordt gemeten.

Pleistoceen
(Pleistocene lagen, Pleistoceen zand) Grond(lagen) of zand afgezet tijdens het Pleistocene tijdperk. Het Pleistocene tijdperk gaat vooraf aan het Holocene tijdperk (zie aldaar). De bovenkant van de Pleistocene lagen ligt in west Nederland globaal tussen NAP †“ 10 m en NAP †“ 20 m.

poer
blokvormig deel van een fundering, meestal van beton, waaronder één of meer palen kunnen staan.

prikapparaat
apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten paalfunderingen wordt gemeten.

rechts
als rechts of de rechterzijde van een pand geldt wat als rechts wordt gezien door een waarnemer staande voor het pand (aan de straat- of adreszijde), kijkend in de richting van het pand.

Rotterdamse fundering
type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur, gewoonlijk zonder versnijdingen, waaronder langshout en een enkele rij houten palen.

schuifhout
opstaand deel van het langshout, waardoor een zekere verankering tussen het langshout en het bovenliggende metselwerk wordt bewerkstelligd.

scheurvorming
het geheel (en het patroon) van alle aanwezige scheuren in een pand.

scheefstand ten opzichte van de verticaal
de scheefstand ten opzichte van de verticaal wordt uitgedrukt in mm scheefstand per m hoogte. Wordt ook wel uit het lood staan genoemd.

scheefstand ten opzichte van de horizontaal
scheefstand ten opzichte van de horizontaal, wordt uitgedrukt in het aantal mm hoogteverschil over een afstand van 1 meter.

scharnierpand
pand waarbij tussen de belendende panden of bouweenheden aan weerszijden van dit pand een zettingsverschil aanwezig is of zal optreden. Hierdoor vertoont (of zal vertonen) het pand een scheefstand ten opzichte van de horizontaal.

slangenwaterpas
apparaat waarmee het hoogteverschil tussen twee punten kan worden gemeten.

slaghamer
apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingswaarde van houten paalfunderingen wordt gemeten.

sondering
onderzoeksmethode om de aard en vastheid van grondlagen vast te stellen.

spaarbogen
gemetselde fundering waarbij het onderste gedeelte van de funderingsmuur uit gemetselde bogen bestaat om materiaal en gewicht te besparen. De palen staan daarbij onder de voet van de boog.

strokenfundering
fundering op staal in de vorm van strookvormige elementen.

tussenmuur; binnenmuur
muur binnen in een pand, dus geen gevel, buitenmuur of pandscheidende muur.

uitgiftepeil
officieel vastgestelde hoogte ten opzichte van NAP van een uit te geven of uitgegeven terrein, waarop dat terrein moet worden onderhouden. Is in principe gelijk aan het officieel vastgestelde straatpeil van het aangrenzende openbare gebied (zie aldaar).

versnijding(en)
trapsgewijze verbreding(en) in het metselwerk aan de onderzijde van een muur.

vloerwaterpassing
meting van de scheefstanden (ten opzichte van een horizontaal vlak) van de vloeren in een pand. De vloeren zullen oorspronkelijk horizontaal hebben gelegen. Gemeten scheefstanden zeggen dan iets over de opgetreden zettingen en de toestand van het pand of de fundering.

vloerhout
houten vloer als onderdeel van een houten paalfundering aanwezig onder metselwerk met een groot grondoppervlak, zoals gemetselde keldervloeren, gemetselde kademuren, etc. Onder vloerhout zijn doorgaans kespen aanwezig. Vloerhout is niet hetzelfde als langshout.

waterpastoestel
apparaat waarmee het hoogteverschil tussen twee punten kan worden gemeten.

waterpassing
het opmeten van hoogteverschillen tussen twee of meerdere punten.

zakking
(zetting) maat voor de afstand of hoogte waarover een pand of fundering (of een onderdeel daarvan) is gezakt ten opzichte van een eerdere of oorspronkelijke positie. Zakking van het maaiveld komt ook voor.

zettingsverschillen
verschillen in zakking tussen twee of meerdere onderdelen van panden of funderingen. Zakkingen op zich behoeven niet tot schade te leiden. Zettingsverschillen leiden bij een bepaalde grootte meestal wel tot schade.