Zeiluniversiteit

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Transport en verkeer > Zeilen
Datum & Land: 01/09/2022, NL
Woorden: 108


Aan de wind
Koers waarbij de wind schuin van voren komt

Achterlijker dan dwars
Meer vanachter dan dwars op de boot. (Gevorderen)

Achtergrondpeiling
Een manier om te bepalen of je stilligt midden op het water, bijvoorbeeld met ankeren. (Gevorderen)

Afvallen
De boeg van de wind afsturen (tegengesteld = oploeven).

Afhouden
Schade vermijden door de boot tegen te houden.

Bak
Een zeil staat “bak” als de wind er van de verkeerde kant inblaast.

Bakboord
Linkerzijde van de boot als u met het gezicht naar de boeg staat.

Beleggen
Het zo vastzetten van een lijn op een bolder of kikker dat hij makkelijk weer los te maken is.

Beneden langs
Aan de lijzijde passeren

Benedenwinds
Een positie waar de wind heen waait.

Binnen de wind zeilen
Voor de windse koers waarbij de giek een tikkeltje aan loef staat. (gevaarlijk !)

Bijliggen
Stilliggen van een zeilboot aan de wind; fok bak, grootzeil midscheeps doorgezet, roer lij.

Bijdraaien
Stilliggen van een zeilboot door de kop in de wind te draaien.

Blok
Scheepsbenaming voor een katrol.

Boot
Zeevaart: boot is bijboot, schip is groot vaartuig. Binnenvaart boot kan zich zelfstandig voortbewegen, schip niet. In samenstelling is het altijd boot: dus zeilboot, stoomboot, loodsboot, veerboot etc.

Bovenwinds punt
Een positie waar de wind vandaan komt.

Bovenlangs
Aan de loefzijde passeren

Buiswater
Over de boeg van de boot opspattend water

Casco
Kale romp van de boot

CWO
Commissie watersport opleidingen; opleidingseisen en examens varen.

Deinzen
Achteruit zeilen

Denning
Vlonder op de bodem (buikdenning) waarover gelopen kan worden.

Diepgang
De afstand van de waterlijn tot het onderste punt van de kiel.

Dirk
De lijn waarmee de giek wordt opgehaald (ook kraanlijn genoemd)

Doft
Zitplanken van boord tot boord voor de roeiers

Dol
Vorkvormige houder waarin de roeier zijn riem plaats om te roeien.

Doorzetten
Schoten of vallen (te) strak zetten.

Drift
Zijdelings wegdrijven van een boot, wordt ook verlijeren genoemd.

Dukdalf
In het water geplaatst hekwerk/paal om af te meren.

Dwarspeiling
Methode om de positie te bepalen, m.b.v. achterlijker dan dwars

Etiquette
Gedragsregels, vaaretiquette: gedragregels voor opvarenden.

Fender
Stootkussen of stootwil.

Fok
Driehoekig voorzeil aan de voorstag

Fokkenschoot
Lijn om de fok mee te bedienen

Gaffel
Rondhout om de bovenkant van het zeil uit te houden.

Gestrekte koers
Evenwijdig varen aan de as van het vaarwater.

Giek
Rondhout om de onderkant van het grootzeil uit te houden.

Gieren
Slingerbeweging (horizontaal) om een anker of sleeptros

Gijpen
Voor de wind “wenden”, waarbij het grootzeil met een zwaai overkomt.

Grootschoot
Schoot van het grootzeil

Halve wind
Dwars op de boot inkomende wind.

Helmstok
Houten stok voor de bediening van het roer.

Hogerwal
De wal waar de wind vandaan komt

Hoog aan de wind
Een koers zeilen , waarbij de windhoek t.o.v van de zeilen zo klein mogelijk is.

In de wind
Koers met de wind recht van voren, een koers die niet te bezeilen is

Jagen
Het met een lijn door mens of dier voorttrekken van een boot over het jaagpad

Kiel
Vast onder de boot hangend vleugelvormig onderdeel, dat als

Killen
De wind blaast te veel langs het zeil waardoor het minder voortstuwing geeft, het betreffende zeil zal een bolling geven aan de verkeerde kant, ook wel tegenbollen genoemd of killen van het zeil.

Klapgijp
Ongecontroleerde gijp.

Knoop
Snelheidsmaat; 1 knoop=1 zeemijl per uur=1852 meter per uur.

Knijpen
Het zo hoog aan de wind zeilen dat het ten koste gaat van de snelheid

Koers
Richting waar de boot naar toe gestuurd wordt.

Kruiphoogte
Afstand van de waterlijn tot het hoogste punt van de boot.

Kruisen
Zie “Laveren”.

Kraanlijn
Zie “Dirk”

Krabben
Het anker wordt over de bodem getrokken zonder dat het zich erin vastzet

Krimpen
Windrichting verandering tegen de wijzers van de klok in.

Lagerwal
De wal waar de wind naar toe waait.

Landvast
Lijn voor het vastleggen van de boot.

Laveren
Afwisselend over bak- en stuurboord zeilen om een bovenwinds gelegen positie te bereiken, ook wel opkruisen genoemd.

Lij
De kant waar de wind naar toe waait.

Lijgierig
De neiging van de boot om van de wind af te draaien

Lijk
(Verstevigde) randen van het zeil.

Loef
De kant waar de wind vandaan komt.

Loefgierig
De neiging van de boot om naar de wind toe te draaien.

Lopend want
Al het lopende touwwerk dat bedoeld is voor de zeilen

Lummel
Draaibare verbinding tussen mast en giek

Marllijn
Het touw waarmee een zeil aan het rondhout wordt vastgemaakt

Mik
Steun voor de giek en gaffel als er afgetuigd is.

Onder zeil
Varend met gehesen zeilen, zonder andere voortstuwing

Oploeven
De boeg naar de wind toedraaien

Opkruisen
Zie: “Laveren”

Over bakboord
De koers met de giek aan bakboord.

Over stuurboord
De koers met de giek aan stuurboord.

Overstag gaan
Het door de wind varen, waardoor de zeilen over de andere boeg moeten worden gezet.

Planeren
Toestand dat de boot min of meer over het water scheert.

Rak
Deel van een (wedstrijd)baan tussen twee merktekens of recht stuk water of tussen twee bochten

Ree
Uitvoering commando voor het overstag gaan (fok wordt gevierd, niet losgelaten!)

Reven
Zeiloppervlak verkleinen d.m.v. een bindrif of een rolrif

Rompsnelheid
Maximale snelheid die een niet planerende boot kan bereiken.

Ruime wind
Koers waarbij de wind schuin van achteren komt.

Ruimen
Windrichting verandering met de wijzer van de klok mee.

Schiemannen
Het maken van knopen en splitsen in een touw.

Schiften
Wisselende verandering van de windrichting.

Schip
Zie boot.

Schijnbare wind
Resulterende windrichting als gevolg van de werkelijke wind en

Schoot
Lijn waarmee de stand van de zeilen geregeld worden.

Slag
De gezeilde afstand tussen (tweemaal) overstag gaan.

Spring
Landvast van voorschip (/achterschip) naar de wal bij het achterschip (/voorschip)

Stag
(staal) kabels die de mast ondersteunen

Staand want
Alle vaststaande lijnen en staaldraad.

Strijken v.d. zeilen
Het laten zakken van de zeilen.

Takeling
Een takeling zorgt ervoor dat het uiteinde van een touw niet afrafelt, dit kan door een oogsplits, een Spaanse takeling of een benaaide takeling er in te maken. Let op: afsmelten/afbranden is niet de beste oplossing!

Te bezeilen
Een positie is te bezeilen (bezeild) wanneer de boot er zonder laveren heen kan varen.

Tegenbollen
Zie killen.

Teltales
Kleine draadjes aan het zeil om de windstroom erlangs te kunnen volgen.

Trimmen
Het zo gunstig mogelijk afstellen van de zeilen, mast, roer, zwaard en gewichtsverdeling van de boot.

Val
Lijn waarmee de zeilen gehesen worden.

Vaantje
De windwijzer bovenop de mast, die de richting van de schijnbare wind aanwijst.

Verlijeren
Dwarsscheeps wegdrijven als gevolg van de wind. (Heet ook drift)