
inwonen werkw. Uitspraak: [ 'ɪnwonə(n) ] Afbreekpatroon: in·wo·nen Vervoegingen: woonde in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingewoond (volt.deelw.)
in het huis van iemand anders wonen Voorbeelden: 'Omdat we geen betaalbaar huis konden vinden, hebben we eerst ingewoond bij mijn ouders.' , 'een internationale school met inwonende ...
Gevonden op
https://woorden.org/woord/inwonen

1) Bij iemand gehuisvest zijn 2) Bij iemand in huis wonen 3) Intrekken 4) Intern zijn
Gevonden op
https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Inwonen/1
in hetzelfde huis wonen vb: zij wonen in bij haar ouders
Gevonden op
https://mowb.muiswerken.nl/
Geen exacte overeenkomst gevonden.