het personeel zelfst.naamw. Uitspraak: [ pɛrsoˈnel ] Afbreekpatroon: per·so·neel werknemers Voorbeelden: 'cabinepersoneel in een vliegtuig' , 'nieuw personeel aannemen' , 'een feestavond voor het hele personeel' Synoniemen: aanhang gevolg individueel medewerkers staf 
1) Team 2) Staf 3) Individueel 4) Bemanning 5) In eigen persoon 6) Gezamenlijke bedienden 7) Gevolg 8) De gezamenlijke werknemers 9) Groep werknemers 10) De werknemers 11) Aanhang 12) Individuele medewerkers 13) Alle werknemers 14) Crew 15) Werknemers 16) Medewerkers 17) Werknemers van een bedrijf 18) Persoonlijk 
Werknemers in dienst van een onderneming of instelling. Er kunnen vier personeelsbegrippen worden onderscheiden: - Feitelijk personeel: werknemers die werken bij een onderneming of instelling; het feitelijk personeel is gelijk aan het juridisch personeel minus het uitgeleend personeel plus het ingeleend personeel. - Juridisch personeel (= personeel...
medewerkers
Alle mensen die in dienst werken bij een onderneming. Personeel is de zesde P uit de retailmix.
Werknemers worden personeel genoemd.
(1) De personeelsleden van een organisatie; (2) De functie binnen een organisatie die de personeelsaangelegenheden behartigt;
groep mensen die ergens in dienst is vb: het personeel van de fabriek vergadert in de kantine
het geheel van personen dat werkzaam is bij een organisatie of bedrijf, gezien vanuit het perspectief van het bedrijf; het personeel bestaat uit de afzonderlijke medewerkers
medewerkers
Personeel zijn de mensen die in dienst zijn van / werken op een kantoor , of in een bedrijf of winkel . [basiswoordenlijst groep 5]
[Let op: mogelijk oud Nederlands van 1400-1800] hoofd voor hoofd, ondergeschikten
De mensen die in dienst zijn van of actief zijn in een bedrijf, organisatie of dienst; het is een verzamelnaam die nooit naar een individueel personeelslid verwijst